Geamendeerde begroting 2019-2022

Financiële Staten

EMU Saldo

Sinds 1999 bestaat de Economische en Monetaire Unie (EMU), die in Europa verantwoordelijk is voor het gezamenlijke monetaire beleid van de deelnemende landen. Deze EMU-landen zijn gehouden aan de –met elkaar afgesproken- eis om het begrotingstekort van de overheid niet te laten stijgen boven de 3% van het bruto binnenlands product (BBP). Deze grens van 3% geldt voor de gehele overheid, dus inclusief de gemeenten, provincies en waterschappen.
In 2011 hebben de Europese regeringsleiders deze afspraak herbevestigd nadat een groot aantal landen als gevolg van de economische crisis een EMU-tekort presenteerde dat hoger was dan de overeengekomen 3%. Nadrukkelijk is in de afspraken herbevestigd dat in economisch slechte tijden een EMU-tekort van maximaal de genoemde 3% toegestaan is (de overheidsschuld mag groeien), maar in economisch goede tijden moet de overheidsschuld afnemen, en daarvoor is een EMU-overschot nodig.
De afspraak is in Nederland vertaald in de wet Houdbare Overheidsfinanciën (wet Hof), die op 1 januari 2014 van kracht is geworden. Hierin is benadrukt dat Rijk en decentrale overheden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de beheersing van het Nederlandse EMU-tekort.
Eén van de uitwerkingen van de wet Hof is de verplichting voor decentrale overheden, waaronder gemeenten, in de begroting het EMU-saldo te presenteren, dat voortvloeit uit die begroting.
Het EMU-saldo wordt berekend op een manier die afwijkt van de manier waarop bij gemeenten het begrotingsresultaat wordt bepaald. Decentrale overheden zijn gehouden aan de regelgeving in het BBV, dat uitgaat van een stelsel van baten en lasten. Het zogenaamde EMU-saldo is een saldo van inkomsten en uitgaven (dus op kasbasis) en om dat te kunnen bepalen uitgaande van het begrote saldo van lasten en baten is een aanvullende berekening nodig.  
In het overzicht is het EMU-saldo berekend voor de jaren 2018 tot en met 2020, zoals dat voortvloeit uit deze begroting.

Omschrijving

2018

2019

2020

Bedragen x € 1.000

Exploitatiesaldo vóór toevoeging aan c.q. onttrekking uit reserves (zie BBV, artikel 17c)

19.916

-9.249

-2.520

Afschrijvingen ten laste van de exploitatie

30.548

27.842

30.013

Bruto dotaties aan de post voorzieningen ten laste van de exploitatie minus de vrijval van de voorzieningen ten bate van de exploitatie

2.324

2.474

2.474

Investeringen in (im)materiële vaste activa die op de balans worden geactiveerd

-63.611

-62.783

-48.796

Baten uit bijdragen van andere overheden, de Europese Unie en overigen, die niet op de exploitatie zijn verantwoord en niet al in mindering zijn gebracht bij post 4

Desinvesteringen in (im)materiële vaste activa:

Baten uit desinvesteringen in (im)materiële vaste activa (tegen verkoopprijs), voor zover niet op exploitatie verantwoord

Aankoop van grond en de uitgaven aan bouw-, woonrijp maken e.d. (alleen transacties met derden die niet op de exploitatie staan)

Baten bouwgrondexploitatie:

Baten voorzover transacties niet op exploitatie verantwoord

Lasten op balanspost Voorzieningen voorzover deze transacties

-1.859

-1.798

-1.706

met derden betreffen

Lasten ivm transacties met derden, die niet via de onder post 1 genoemde exploitatie lopen, maar rechtstreeks ten laste van de reserves (inclusief fondsen en dergelijke) worden gebracht en die nog niet vallen onder één van bovenstaande posten

Verkoop van effecten:

Gaat u effecten verkopen? (ja/nee)

nee

nee

nee

Zo ja wat is bij verkoop de verwachte boekwinst op de exploitatie?

Totaal

-12.682

-43.514

-20.535

Voor de jaren 2019 t/m 2022 is voor de decentrale overheden (gemeenten, provincies en waterschappen) een zogeheten macronorm vastgesteld van 0,4% van het BBP. De decentrale overheden hebben in overleg bepaald dat de norm voor gemeenten 0,272% bedraagt. Deze macronorm wordt niet nader toegedeeld aan individuele gemeenten, er zijn geen referentiewaarden op het niveau van individuele organisaties.
De hoogte van de macronorm bepaalt voor een belangrijk deel de ruimte die gemeenten hebben om investeringen te doen, maar vanwege het ontbreken van individuele referentiewaarden is het voor afzonderlijke gemeenten heel moeilijk, zo niet onmogelijk, te sturen op het EMU-saldo.